De duidelijke titel van dit meditatieve lied dekt volledig de lading van het schaarse geluid van het platteland op zekere schemeravond in de XIXe eeuw: kerkklokgebeier, kudden gaan uit de bergen naar het dorpje en deemoedig buigen de bloemen bij het vallen der nacht, met als enige getuige de verwonderd om zich heen ziende, zwijgende toeschouwer.
Met sterren tooit zich de hemel bij opkomende helbleke maan. Het blatend en loeiend ter stal tijgend (klein)vee alsmede de sporadische blaf van de orde scheppende herdershond blijven onuitgesproken en –gezongen.
Franz Wilhelm Abt (Eilenburg 1819 – 1885 Wiesbaden) kreeg van zijn vader, dominee en talentvol pianist, zijn eerste muziekonderricht. In diens voetsporen studeerde hij naast muziek tevens theologie in Leipzig. Na het overlijden van zijn vader in 1837 wijdde hij zich volledig aan het eerste. Hij was tot 1841 kapelmeester in Bernburg, 40 – 45 km van Magdeburg respectievelijk Halle, en tevens koordirigent in Zürich, waarheen hij in 1844 verhuisde. Het kapelmeesterschap en de koordirectie heeft hij vanaf 1852 bij de plaatselijke Männergesangverein beoefend in Braunschweig gedurende 30 jaar. Abt heeft 3000 werken gecomponeerd, voornamelijk voor koor a cappella en bij het klavier. Hij was vrijmetselaar in de
Braunschweiger loge Carl zur gekrönten Säule. Hij maakte talloze concertreizen naar Engeland, Frankrijk, Rusland en de USA.
Franz’ tomeloze energie trok in 1882 een zware wissel op hem: hij trok zich in Wiesbaden terug en overleed 3 jaar later. De lyrics (= tekst) van Die Nacht (1862) zijn van de hand van Franz Abts tijdgenoot Wilhelm Floto (Tangermünde 1812 – 1869 Braunschweig), na zijn leerschool in een apotheek afgestudeerd als chemicus, beheerder en later pachter van de homeopathische apotheek aldaar. Ziekelijk, aan huis gebonden, schreef hij als tijdverdrijf
Jan Marius van Roon